THEMA DOOD
Inhoud:
62. Mes stis Pendelis ta vouná – In de bergen van
Pendeli
63. Mana mou, me skotósane – Moeder, ze hebben me
gedood
64. Pende Éllines ston Adi – Vijf Grieken in de hel
65. Enas alitis péthane – Een zwerver stierf
66. Vjike o Charos na psarepsi – De Dood ging vissen
67. Sta pevka ke sta élata – In de pijnbomen en de
dennen
68. Ton Charo ton andámosan – De Dood ontmoetten
69. Tou Votanikoú o mangas – De mangas
van de
Botanikós
70. O Kávouras - Kávouras
71. Chaidari - Chaidari
72. San pethano - Als ik sterf
62. IN DE BERGEN VAN PENDELI
In de bergen van Pendeli*
zwerf ik tussen de dennen.
Ik zoek de Dood,
al ken ik hem niet.
Op een mooie ochtend
ontmoet ik de Dood
in de bergen van Pendeli
en ik zeg hem met pijn:
'Dood,' zeg ik, 'laat me
nog een beetje leven:
ik heb een vrouw en kinderen - ach moeder -,
zeg me, hoe kan ik ze achterlaten?'
Hij kijkt me aan en glimlacht
en ik begin al te bezwijken.
Dan zegt hij met luide stem:
'Ik neem je mee, ik laat je niet gaan.'
* Bergrug ten oosten van Athene.
63. MOEDER, ZE HEBBEN ME GEDOOD
Moeder, ze hebben me gedood:
twee messteken gaven ze me,
zij die jaloers op me waren
en die mijn ongeluk wilden.
Huil om me, moeder, huil om me,
nu ik zal sterven,
en kom elke zondag
naar mijn graf.
Ik wil dat jullie beiden komen,
jij en mijn broer,
en ontroostbaar huilen
om mijn onnodige dood.
Laat mijn twee broertjes,
als ze groot zijn,
de moordenaar zoeken
en hem doden.
64. VIJF GRIEKEN IN DE HEL
Vijf Grieken in de hel
zochten mekaar op.
Ze braken de boel af
en begonnen te feesten.
Met bouzouki’s
en baglamassen
maakten ze de duivels gek,
en dronken van vreugde
dansten ook de verdoemden.
Met het Griekse lied
ging de bijl erin
en
ze riepen altegaar:
lang leve Griekenland!
65. EEN ZWERVER STIERF
Er stierf een zwerver
op het pleintje in het park,
en geen oog werd vochtig,
geen hart werd verscheurd.
Dus wie heeft de schuld:
de vervloekte wereld.
Door een beschuldiging
van één of andere misstap
gingen zijn vrienden hem haten,
alle deuren gingen dicht.
Dus wie heeft de schuld:
de vervloekte wereld.
Er stierf een zwerver
gister laat in de schemer.
De Dood omarmde hem
toen hij hem ontmoette.
Dus wie heeft de schuld:
de vervloekte wereld.
66. DE DOOD GING VISSEN
De Dood ging vissen
Met een haakje, naar zielen.
En hij zoekt gewonden,
ongelukkigen en gepijnigden
in de arme buurten.
De Dood viste naar zielen.
Zeg, gekwelde lijven,
zoek vanavond de stegen op
zodat de Dood ons treft,
die we op aarde respecteren,
om uit de nachtmerrie verlost te worden.
Zoek vanavond de stegen op.
Met zijn zwarte wade
gaat de dood de hoek om.
Neemt elkaar bij de hand
om hem op te wachten,
wie de wade maar zal kiezen.
De Dood gaat de hoek om.
67. IN DE PIJNBOMEN EN DE DENNEN
Ik ben de jeugd niet zat,
ik wil niet sterven.
Ik ben verwelkt als een bloem
en ik kan niet beter worden.
Ik zie de bladeren van de bomen
verdord vallen
en als ik ze zie, denk ik
hoe ze op mij lijken.
In de pijnbomen en de dennen
zeiden ze dat ik beter zou worden.
Daarom ben ik naar de Párnitha gegaan
om van mijn pijn te genezen.
Daarom ben ik naar de Párnitha gegaan
tot boven op de top.
68. DE DOOD ONTMOETTEN
De Dood ontmoetten
vijf, zes hasjrokers
om hem te vragen hoe
de gebruikers het stellen.
Zeg ons Dood,
in je zwarte duisternis,
hebben ze hasj, waterpijp,
de jongens in de Hades?
Zeg ons, hebben ze baglamás,
genieten ze van de pijp
stampen ze de pijp aan
om het spul te roken?
Zeg ons, hebben ze vriendinnen,
genieten ze van de pijp,
maken ze de pijp klaar
om hasj te roken?
Neem twee gram hasj van Proussa
en vijf geurige hasj
en geef ze om te roken,
onze vrienden daar beneden.
69. DE MANGAS VAN DE BOTANIKOS
De mangas van de
Botanikós
stierf op zondag.
De meisjes huilden om hem
en alle hartsvrienden
De mangas uit de
Botanikós,
de beste kerel;
in de tenten en taverna’s
zal niemand hem meer zien.
Altijd feestte hij heerlijk
en hij deed geen kwaad
en allen hielden van hem
in de Botanikos.
De mangas van de
Botanikós
had een mooi verleden;
in de tenten en taverna’s
zal hij voor altijd ontbreken.
70. KAVOURAS
Waar ben je arme
Kávouras,
om zoet voor ons te zingen,
om mooie liederen te kiezen,
om ons een plezier te doen.
Piraeus en Kokkiniá,
Kalívia en Elefsina
huilden toen ze ’t hoorden,
dat je diep, diep in het graf ligt.
We vergeten je niet,
Kávouras,
de uren dat we feesten.
We luisteren naar je liederen
en we kijken de kunst van jou af.
71. CHAIDARI
Ren, moeder, zo hard je kunt,
ren om me te redden
en uit Chaidari, moeder,
me te bevrijden.
Want ik ben ten dode gedoemd
en veroordeeld,
een jongen van zeventien jaar,
in de boeien geklonken.
Van de Sekerí-straat
brengen ze me naar Chaidari.
Van uur tot uur wacht ik
tot de dood me haalt.
72. ALS IK STERF
Moeder, mijn borst doet pijn
en ik zucht,
dit jaar red ik niet.
Als
ik sterf, moeder,
praat
met de buurvrouw,
zeg
haar dat ik voor
haar sterf,
ach,
en in de Hades
afdaal.
Dat
ze me wast en me kleedt,
een
kaarsje voor me
opsteekt,
dat
ze om me huilt
en
mijn lichaam
begraaft.
Moeder, de dokters zeiden
dat ik tering heb:
de hoest zal niet overgaan.
|